In Beresjiet (Genesis) lezen we over aartsvader Abraham, die brak met de afgoderij van zijn vader vanuit het besef dat er maar één Schepper is die het loven, prijzen en dienen waard is. Abraham begreep dat het bidden van mensen tot beelden die door mensen gemaakt zijn, een denkfout is.
De Eeuwige droeg Abraham op om zijn woonplaats Charan te verlaten:
Abram ging uit Charan weg, zoals de Eeuwige hem had gezegd. Hij was toen vijfenzeventig jaar. Hij nam zijn vrouw Sarai mee en Lot, de zoon van zijn broer, en ook alle bezittingen die ze hadden verworven en de personen die ze in Charan hadden verworven.
— BERESJIET 12:4-5
Wie waren deze volgelingen van Abraham en Sarah, toen nog genaamd Abram en Sarai? Er was nog geen sprake van een am Jisraëel, gebonden aan de openbaring van de Tora en mitswot op de berg Sinai. Wie waren deze mensen die afgoderij achter zich hadden gelaten en leerden met Abraham?
Rabbijn Bar-Ron beschrijft het als volgt:
Beith Abraham, the house of Abraham, was a flowering Noahide community of ‘souls they had made in Haran’ (Genesis: 12-5), people he had converted away from idolatry to the true faith.
Abraham leerde zijn tijdgenoten de zeven opdrachten van Hasjeem. In Rotterdam volgt het joodse leerhuis Ohel Abrahaham zijn voorbeeld.