Op verschillende plaatsen in de Hebreeuwse Bijbel kun je de zeven opdrachten terugvinden, soms impliciet. Bijvoorbeeld het verbod op moord:
Wie bloed van mensen vergiet, diens bloed wordt door mensen vergoten, want God heeft de mens als zijn evenbeeld gemaakt. — Genesis 9:6
Of het verbod op incest:
Ze is alleen niet de dochter van mijn moeder, en zo kon ze mijn vrouw worden. — Genesis 20:12
Of het verbod op diefstal:
De Eeuwige God gebood de mens: ‘Van alle bomen van de tuin mag je gerust eten.’ — Genesis 2:16
Dit impliceert dat als de Eeuwige geen toestemming had gegeven, de bomen verboden zouden zijn geweest, omdat ze niet het eigendom van de mens waren. Merk op dat de Eeuwige nog geen toestemming gegeven had om dieren te eten, dat deed hij pas bij Noach:
Alles wat leeft en beweegt zal jullie tot voedsel dienen; dit alles geef ik je, zoals ik je ook de planten heb gegeven. — Genesis 9:3
Vandaar dat bij Noach het verbod op het eten van een deel van een levend zoogdier werd toegevoegd.
Maar vlees met zijn leven, zijn bloed, mogen jullie niet eten. — Genesis 9:4
Omdat bij Noach de laatste universele gedragsregel werd ingevoerd waardoor ze compleet werden, worden ze ook wel de zeven noachitische geboden genoemd.