Binnen Joodse gemeenschappen is het een bekend verschijnsel. We ontmoeten ze in synagogen, bij Joodse activiteiten en hebben ze vaak ook te gast aan onze sjabbbat-tafels. Mensen die de Eeuwige oprecht liefhebben en willen dienen en zich bij het Joodse volk willen aansluiten.
De vraag is dan wat de juiste houding is ten aanzien van deze bijzondere, oprechte mensen. Hoe moeten we ons verhouden tot mensen die zich willen aansluiten bij ons volk en ook bereid zijn te delen in de uitdagingen die horen bij het Joodse leven.
Gelukkig hebben in onze Joodse traditie grote Joodse geleerden hier uitspraken over gedaan. De Rambam (1135–1204), auteur van de Misjnee Tora, zegt bijvoorbeeld:
ואין מרבין עליו ואין מדקדקין עליו שמא יגרום לטרדו ולהטותו מדרך טובה לדרך רעה שבתחלה אין מושכין את האדם אלא בדברי רצון ורכים וכן הוא אומר בחבלי אדם אמשכם ואחר כך בעבותות אהבהWe leren hem [de ger/de bekeerling] niet alle details en examineren niet te nauwkeurig opdat dit hem zal bezwaren en hij weg zal gaan van het goede pad naar het slechte pad. Want in eerste instantie, moedigen we een persoon aan met zachte, aantrekkelijke woorden, zoals Hosjea zei: “Met koorden van mensen, trok ik hen voort”, en gaat dan verder: “met koorden van liefde”.
Misjnee Tora, hilchoth Issoeree bija 14:2
De Maran (1488 – 1575), auteur van de Sjoelchan Aroech, stelt in relatie tot potentiële bekeerlingen:
ואין מרבין עליו ואין מדקדקין עליו
We leren niet te veel details, en we examineren niet te nauwkeurig.
Sjoelchan Aroech, joree dea, 268
Volgens de Rambam en de Maran behoren wij bekeerlingen te ontvangen met liefde, ze niet te veel details vooraf aan de gioer te leren en geen ‘inquisitie’ te spelen. IJ’H zullen wij allen dit voor ogen houden, als wij weer zo’n bijzonder en oprecht medemens geschapen in het evenbeeld van de Eeuwige tegenkomen.