Ik groeide op in een seculiere omgeving. Toen ik mijn vrouw ontmoette, leefde ik geen positieve levensstijl. Mijn vrouw groeide op in een christelijk gezin, bracht mij naar het christendom en leerde mij op een positieve manier te leven. In die periode zijn we ook getrouwd. Dit was zo’n dertig jaar geleden.

Hierna vond ik in een christelijk blad een advertentie van een Jood uit België die Joodse lessen aanbood aan niet-Joden. Ik volgde lessen bij hem en ik kwam veel interessante dingen over het jodendom te weten. Uiteraard vroeg ik wat de meeste christenen zouden vragen aan een Jood en dat is onder andere de vraag waarom Joden niet in ‘Joske’ geloven. Hij wilde eerst geen antwoord geven, omdat dit mij zeer zou doen. Na driemaal toe gevraagd te hebben, gaf hij mij antwoorden en zei daarna  “Ik heb je gewaarschuwd”. Zijn antwoord was inderdaad schokkend, maar hij bleef beleefd. Het antwoord was gebaseerd op de Tenach en ik kon er geen speld tussen krijgen. Ik probeerde hierover te praten met mensen uit mijn kerk, maar de antwoorden waren ontwijkend.

Ik vertelde mijn vrouw over de antwoorden die ik kreeg van de Belgische Jood en mijn vrouw ging met mij mee naar zijn lessen en de seiders. Later werd de Belgische Jood een goede vriend van ons en voor mij één van mijn beste vrienden. Maar na een paar jaar werd het steeds moeilijker om naar de preken in de kerk te luisteren. Geleidelijk aan lazen wij alleen nog Tenach. Op een gegeven moment vroeg mijn vrouw of het mogelijk was om tot HaSjeem te bidden zonder Jezus, z.m. dat je hem niet nodig hebt. “Ja”, zei ik en ook dat ik daar allang van overtuigd was maar dat ik haar niet wilde ‘pushen’, omdat ik wist dat dat averechts zou werken. Toen zei zij dat ze naar de synagoge wilde gaan. Onze Belgische vriend vertelde ons vervolgens met wie we contact op moesten nemen om naar een synagoge te gaan. In de eerste jaren van het ontdekken van het jodendom probeerden we de kerk en synagoge te combineren. Toen is ook onze oudste geboren.

Later vertelde mijn vrouw dat ze haar lidmaatschap van de kerk had opgegeven en wilde ze alleen nog maar naar de synagoge gaan. Tot dat moment heb ik verschillende brieven geschreven, naar oudsten en predikanten van de kerken waar we naartoe gingen, met onze vragen over het christelijke geloof, maar ik kreeg geen antwoorden. We praten over de tijd voor het internet, je schreef een brief op een typemachine, stopte deze in een envelop, plakte er een postzegel op en bracht het naar een postbus één of twee straten verderop. Daarna moest je twee of drie weken wachten op een antwoord. De vader van mijn vrouw was een bekend figuur in deze kerken, waardoor mijn vrouw al deze oudsten en predikanten kende. Mijn vrouw heeft al deze mensen zelf ook nog eens benaderd en gevraagd waarom ik geen antwoorden kreeg en ook zij kreeg ontwijkende opmerkingen.

Nadat mijn vrouw afscheid genomen had van de kerk, gingen we naar elke dienst en feestdag die door de synagoge georganiseerd werd. Met mijn Belgische vriend organiseerden we ééns per maand Joodse lessen in ons huis, met als onderwerp de parasja van de week. Mijn Belgische vriend had mij geïntroduceerd aan een beweging genaamd benéé Noach (Noachieten), waar ik later ook lid van werd.

We hebben geprobeerd Joods te worden in de eerste paar jaar nadat mijn vrouw en ik het christendom verlaten hadden, maar dat was niet nodig. We konden benéé Noach zijn. Daar kwam bij dat als we Joods wilde worden, er verwacht werd dat we in een Joodse buurt in Amsterdam gingen wonen. Mijn vrouw had echter een goede baan en ons leven in Zwolle was comfortabel, behalve voor onze kinderen. Het leven van mijn oudste zoon werd zuur gemaakt door islamitische kinderen op school, die ons ‘vrienden van de Joden’ noemden (negatief bedoeld). Helaas wilde de onderwijzers en later leraren op hun scholen niet inzien dat dit antisemitisch gedrag is. Mijn jongste zoon kon heel veel problemen ontwijken, omdat hij zag wat er met zijn broer gebeurde.

In de tussentijd, werden we deel van de kehilla (Joodse gemeenschap) van Zwolle. We mochten met allerlei activiteiten meedoen, zoals het voorbereiden van het gezamenlijke Pesach diner en het repareren van verschillende dingen in sjoel (synagoge). In de loop der jaren zagen we de kehilla steeds kleiner worden.

In 2010 ontdekte mijn vrouw bloed in haar urine. Na verschillende onderzoeken bleek dat mijn vrouw blaaskanker had. Op dat moment zijn we begonnen met het bestrijden van de kanker met chemos en bestralingen. Op 30 december 2011 vertelde de oncoloog dat alles voor niets was geweest. Ik vroeg hoelang mijn vrouw nog te leven had en de oncoloog vertelde dat dit tussen de twee en zes maanden was. Mijn vrouw overleed twee maanden later. In de laatste maanden van haar leven bereidden we ons voor op haar dood en bouwde ik een kist voor mijn vrouw. De kehilla in Zwolle ondersteunde ons gedurende de tijd dat mijn vrouw ziek was enorm en ook nadat mijn vrouw was overleden hebben ze mij reusachtig ondersteund. Twee weken voordat mijn vrouw overleed, vertelde ze mij: “ik weet dat je nog steeds Joods wil worden, doe dat als ik weg ben”. Ik vertelde haar dat ik dankbaar was voor wat ze me vertelde en dat ik al met een vriend uit New York daarover aan het praten was. Deze vriend had zijn gioer (bekering tot het Jodendom) in New York gedaan en was bereid mij te helpen. Ik kende deze vriend van de benéé Noach beweging.

Mijn vrouw en ik verloren een gevecht tegen kanker en hierbij verloor ik ook nog eens mijn vrouw. Nadat mijn vrouw was overleden, begroeven we haar op de dichtstbijzijnde begraafplaats (met eeuwig durende grafrechten). Op de begrafenis was iedereen van de kehilla en zelfs het volledige bestuur aanwezig. Voor de rouwreceptie, kreeg ik de mogelijkheid om de sjoel te gebruiken, want, zoals de voorzitter zei, wij waren deel van de kehilla. Er waren een paar vrouwen die verantwoordelijk waren voor het eten, zodat we koosjer aten. Na het overlijden van mijn vrouw concentreerde ik mij op de opvoeding van mijn zonen. Mijn jongste zoon was 15 op het moment van overlijden van mijn vrouw. Drie maanden na het overlijden van mijn vrouw overleed ook onze Belgische vriend aan kanker.

Na een tijdje informeerde mijn vriend uit New York dat de situatie drastisch was veranderd en dat hij mij niet meer kon helpen. Op dit moment had ik al contact gelegd met een benéé Noach groep in Rotterdam, Ohel Abraham, die contacten in Israël hadden. Op een gegeven moment werd er een benefietdiner voor Ohel Abraham gehouden, tijdens dit diner ontmoette ik Ariel Tsion. Het eerste wat hij zei tegen mij was: “Ik ‘ruik’ aan jou dat je gioer wilt doen”. Ik was verrast. Hij zei mij dat hij mij kon helpen met het gioer-traject. Het eerste wat hij deed was mij aanbevelen bij een rabbijn in Amsterdam. Met deze rabbijn studeerde ik anderhalf jaar voordat ik naar Israël ging. In 2014 vroeg mijn jongste zoon of het lastig was of misschien wel te duur om op vakantie te gaan naar Israël. Ik zei hem dat ik maar al te graag daar op vakantie wilde. Mijn oudste zoon woonde toen al op zichzelf. Tijdens die vakantie adviseerde Ariel Tsion om mijn gioer in Israël te doen. Naderhand besprak ik dit met mijn jongste zoon en het leek hem een goed idee dat ik mijn gioer een jaar later in Israël ging doen, omdat hij dan naar het hbo zou gaan en dan in mijn huis kon wonen als student en een studentenleven kon leiden. We maakten plannen voor het verhuren van de andere slaapkamers aan studenten en mijn zoon zou dan een oogje in het zeil houden.

Na een jaar voorbereidingen getroffen te hebben, vertrok ik naar Israël op 29 juni 2015. Ik had een kamer op de ha’Arazim street voor een maand. In deze maand moest ik een nieuwe appartement vinden. De tweede dag dat ik in Israël was ging ik naar de dichtstbijzijnde sjoel. Ik vroeg of ik hier mocht bidden als een niet-Jood. Sommigen vonden dit een rare vraag en ik vertelde hun de Nederlandse situatie in verband met veiligheid, antisemitisme en zendelingen. Vanaf dat moment bad en bid ik daar nog steeds elke dag en ik startte met studeren in Machon Meir (een organisatie dat een leerprogramma heeft voor mannen en vrouwen die gioer willen doen).

Voor veel mensen uit mijn kehilla (gemeente) leek mijn gioer  proces een eeuwigheid. Dat maakte niet uit voor mij, ik  vertrouwde op HaSjeem. Ik genoot van de tijd die ik daar doorbracht en ik geniet er nog steeds van. Ik ben blij met deze kehilla en een overtuigd religieus Zionist.

Ik heb mijn naam veranderd in Evron, wat ‘hij stak over’ betekend. Ik ben trots en heel blij om te zeggen: Ik ben een Jood – Ani Jehudi. Ik had vijfentwintig jaar gedroomd van dat moment, dat ik dat kon en mocht zeggen! Toen ik in het mikweh (ritueel bad) was geweest voor het Beeth Dien (religieuze rechtbank), wilde mijn kehilla dat ik hun zou vertellen hoe en waarom ik een Jood wilde worden. Aan het eind van mijn verhaal kon ik tegen hun zeggen: ani Jehudi. naderhand kwam er iemand van de kehilla naar mij en zei: anachnoe Jehoedim, wij zijn Joden. Ik kan nog steeds ‘een traan wegpinken’ als ik daaraan terugdenk. Ohel Abraham maakte dit mogelijk en zeer zeker rav Meïr. De engel die mijn vrouw was, heette Chaja. De naam van de Belgische Jood was Ludo van den Vliet. En dat hun namen tot zegening mogen zijn voor een ieder die dit leest.

Pin It on Pinterest

Share This